Geschiedenis van de koloniale- en slavernijperiode in Suriname
Begin van de Nederlandse kolonisatie in Suriname
Suriname was van 1667-1954 een kolonie van Nederland. De oorspronkelijke bewoners van Suriname waren de inheemsen. Alonso de Ojeda, metgezel van Christoffel Columbus voer in de 15e eeuw voor het eerst langs Suriname.
Tijdens de koloniale overheersing was Suriname vooral een gebied dat werd gebruikt om winst te behalen. Eerst waren de Engelsen de baas, totdat Nederland in 1667 Nieuw-Amsterdam (het huidige New York) inruilde voor Suriname. Het was bekend dat in het gebied katoen, tabak en rietsuiker verbouwd werd met slavenarbeid, waar veel geld mee verdiend kon worden. De West-Indische Compagnie (WIC) begon mensen uit West-Afrika over te brengen naar Suriname, waar zij als slaafgemaakten moesten werken op de plantages. De WIC zorgde voor het verschepen van de gewonnen grondstoffen naar Amsterdam. Daar werden er eindproducten van gemaakt, die vervolgens in Europa werden afgezet. De zogenaamde driehoekshandel was daarmee een feit. Met de winsten die werden gemaakt, beleefden ‘de Nederlanden’ hun zogenaamde ‘Gouden Eeuw’.
Periode van slavernij
Op de plantages werden de tot slaafgemaakten ontdaan van hun cultuur en identiteit en moesten zij onder onmenselijke omstandigheden leven en werken. Lijfstraffen waren daarbij aan de orde van de dag. Regelmatig ontvluchtten de tot slaafgemaakten de plantages naar de binnenlanden, om van daaruit de plantages aan te vallen en andere slaafgemaakten te bevrijden. De nakomelingen van deze mensen worden Marrons genoemd. In 1792 ging de WIC failliet en nam de in 1795 gestichte Bataafse Republiek het gezag over Suriname over. In de periode erna kwam Suriname kortstondig onder Engels gezag te staan, waarna het werd teruggegeven aan Nederland.
Van slavernij naar contractarbeid
In 1814 kwam er een verbod op slavenhandel en in 1863 werd de slavernij in Suriname afgeschaft. Daarbij ontvingen de slavenhouders voor elke vrijgemaakte een vergoeding van driehonderd gulden. Daarna volgde een periode van Staatstoezicht waarin de vrijgekomen slaafgemaakten nog eens tien jaar verplicht moesten doorwerken op de plantages. Dit gaf Nederland de tijd om uit te kijken naar nieuwe arbeidskrachten voor de plantages, die bereid waren om tegen een karig loon zware arbeid te verrichten. Het systeem van slavernij werd ingeruild voor een systeem van contractarbeid. Bij wijze van experiment werden contractarbeiders aangetrokken uit China, Madeira en de Brits-Caribische eilanden. Vanaf 1873 werden ook contractarbeiders uit Brits-Indië (het huidige India) gehaald. Zij gingen een contract aan voor vijf jaar plantagewerk. Daarna kregen ze de keus om terug te keren naar hun geboortegrond of een kostgrondje aan te nemen en zich als landbouwer blijvend te vestigen in Suriname. Toen de Hindoestanen herhaaldelijk tegen de planters in opstand kwamen, werd omgezien naar volgzamere arbeiders. Tussen 1873-1916 werden ongeveer 34.000 Hindoestanen uit de eigen kolonie naar Suriname gebracht en tussen 1890 en 1939 bijna 33.000 Javanen.
Onafhankelijkheid Suriname en migratie naar Nederland
Na de Tweede Wereldoorlog werd Suriname zelfstandig. Vanaf 1954 werd het een ‘overzees rijksdeel’ binnen het Koninkrijk der Nederlanden. In die tijd waren er met name onder de Afro-Surinamers intellectuelen te vinden die zich uitspraken voor onafhankelijkheid. In 1969 kwam een coalitie van de Vooruitstrevende Hindoestaanse Partij en de Afro-Surinaamse Progressieve Nationale Partij aan de macht. Zij vonden onafhankelijkheid geen goed idee, maar wilden wel voorbereidingen treffen. In 1973 nam Afro-Surinaamse Nationale Partij Suriname het stokje over. Onder dat bewind kondigde Premier Arron begin 1974 aan dat Suriname voor eind 1975 onafhankelijk zou zijn. Het nieuws bracht een toenemende stroom Surinamers op de been die besloten richting Nederland te vertrekken. De grootste piek in de migrantenstroom lag in de maanden voor de onafhankelijkheid van Suriname. Tussen de dag dat Arron de aanstaande onafhankelijkheid aankondigde (15 februari 1974) en het uitroepen van de Republiek Suriname (25 november 1975) vertrokken circa 57.000 Surinamers vanaf vliegveld Zanderij richting Nederland, met in de laatste weken zo’n duizend mensen per dag.
In 1980 woonden er ongeveer 130.000 tot 150.000 Surinamers in Nederland. Een nieuwe migrantenstroom kwam op gang na 1980 door de militaire coup van Bouterse (25 februari 1980), het aflopen van de vestigingsovereenkomst (25 november 1980) en de Decembermoorden (8 december 1982). De Binnenlandse Oorlog tussen Bouterse en Brunswijk in 1986 deed vooral Marrons en inwoners van de plaats Moengo op de vlucht slaan.
Op dit moment wonen er in Nederland ongeveer 360.000 mensen met een migratieachtergrond uit Suriname. In de eeuw waarin Suriname onafhankelijk werd, is ongeveer veertig procent van haar bevolking naar Nederland afgereisd. Sindsdien heeft de Afro-Surinaamse gemeenschap vasthoudend aandacht gevraagd voor het slavernijverleden. December 2022 markeert een historisch moment, wanneer de voormalig minister-president Mark Rutte namens de Nederlandse staat excuses aanbiedt voor het Nederlandse slavernijverleden.